Toen de Canadezen in 1945 voor de Pantherstellung tot staan werden gebracht, bestond de Grebbelinie 200 jaar. Het laatste hoofdstuk van het verdedigingswerk werd afgesloten met de ondertekening van de capitulatievoorwaarden in Wageningen. Duitsers, Engelsen, Ieren, Canadezen, Oostenrijkers, Fransen en Nederlanders hadden elk hun aandeel in de geschiedenis van de Grebbelinie, Valleistelling of Pantherstellung. Nadat de kruitdampen van de Tweede Wereldoorlog waren opgetrokken en de Wederopbouw in volle gang was, deed Defensie afstand van de stelling in de Gelderse Vallei. Vanaf 1951 worden de tweehonderd jaren krijgsgeschiedenis met groen bedekt.

Een linie in de Gelderse Vallei

Vanaf het moment dat de Republiek der zeven Verenigde Nederlanden in de 16e eeuw vorm begon te krijgen, lieten de Staten van Holland het oog al vallen op het moerassige en slecht begaanbare gebied in de Gelderse Vallei. Wanneer men de Woudenbergse Grift zou uitdiepen en met de vrijgekomen grond een landweer achter het water kon aanleggen, hoefde men alleen de meest kwetsbare plaatsen van schansen te voorzien. Van de aanbevolen linie met vijf schansen kwam overigens weinig terecht. Slechts de schans bij Woudenberg kwam in 1590 gereed. Het gevolg was, dat Gelderland en Utrecht in 1629 het slachtoffer werden van plunderende keizerlijke troepen, die ongehinderd de Vallei binnen konden dringen. Op het laatste moment was de schans bij Woudenberg nog wel versterkt en waren er versterkingen aangelegd bij Veenendaal en de Grebbe. De bezetting van het Werk aan de Roode haan poetste de plaat voor de vijand Veenendaal bereikt had. Toen Amersfoort vroeg om steun, kreeg men te horen dat ze maar hadden moeten zorgen voor een “begravinge”(een liniewal).

Natuurlijk waren er alternatieven voor de Grebbelinie, zoals de IJssellinie, die Gelderland voor een groot deel zou moeten beschermen voor gevaar uit het oosten. In 1672 bleek men echter niet te kunnen vertrouwen op deze rivier. Het aantal doorwaadbare plaatsen was te groot om doeltreffend te verdedigen met ons kleine leger. Uiteindelijk werden de Franse troepen in het rampjaar tot staan gebracht door de (oude) Hollandse Waterlinie, hetgeen de kracht van een inundatiestelling bevestigde. Tegelijkertijd bleek de kwetsbare factor; de tijd die nodig was voor inundaties(onderwaterzettingen). Er was dringend behoefte aan een voorverdediging, die Holland de gelegenheid bood deze te stellen.

De Grebbelinie op papier

De naam “Grebbelinie” werd voor het eerst gebruikt in een rapport uit 1701 over de mogelijkheden van gecontroleerde inundaties in de Vallei. Een rapport, dat in opdracht van de beroemde vestingbouwer Menno van Coehoorn(1641-1704) was verricht. In 1741 werd het onderzoek vervolgd naar aanleiding van een geheime resolutie. Geen toeval, want de Oostenrijkse successie-oorlog (1740-1748) om de Zuidelijke Nederlanden bracht ons grondgebied in gevaar. Franse legers passeerden moeiteloos de barrière-steden, die sinds de Vrede van Utrecht in 1713 waren voorzien van een garnizoen en bezetten de Zuidelijke Nederlanden. Directeur der Fortificatiën Bernard de Roij liet het onderzoek uitvoeren en maakte plannen, die inmiddels een stelsel van dijken, kommen, kaden, versterkingen, sluizen en duikers omvatten.

Aanleg van de liniedijk

In de eerste fase werd de liniedijk aangelegd. Vanaf 28 november 1744 startten de werkzaamheden. De bestaande Slaperdijk werd verbonden met de Eemdijk bij Amersfoort. Aan de oostzijde van de dijk zouden de inundaties moeten plaatsvinden. De Grebbeberg werd voorzien van een Hoornwerk bij de Grebbesluis. Om te voorkomen dat het water zou wegstromen naar de Zuiderzee werden er keerkaden aangelegd. Het werk moest nu vorderen, want Franse legers hadden inmiddels Zeeuws-Vlaanderen al veroverd…. Nadat Bergen op Zoom en Maastricht in 1747 waren gevallen, leek de Grebbelinie zijn vuurdoop als voorpostenstrook voor de Hollandse Waterlinie te beleven. Lodewijk XV trok zijn leger echter terug en in 1748 werd de Vrede van Aken gesloten. Op dat moment zijn behalve de liniedijk, de komkeringen, damsluizen en het hoornwerk aan de Grebbeberg ook de sluis in Spakenburg en zeven Spaanse redouten gereed. Dat waren stenen verdedigbare wachthuizen, die waren gebouwd waar de keerkaden aansloten op de liniedijk.

Accesposten

Keizer Joseph II van OostenrijkPas in 1785-1786 werd het werk aan de Grebbe voortgezet. Aanleiding was de bekoelde relatie met Oostenrijk. Keizer Joseph van Oostenrijk had de barrièrresteden in de Zuidelijke Nederlanden al opgeëist en nu dreigde een aanval op het oostelijk frontier. Om keerkaden en sluizen te beschermen kwamen er in deze tweede fase verdedigingswerken aan de Roode Haan, het Fort aan de Buursteeg voor de Emminkhuizerberg, de Batterij op de Schalmdijk bij de sluis van de Jufferwijk, het Werk aan de Daatselaar bij de damsluis in de Lunterse Beek en versterkingen aan de Zuiderzeedijk bij Spakenburg. Bij de Grebbeberg werd het Hoornwerk versterkt met drie bastions, een bergbatterij en barbetbatterijen achter de Buitengrift.

De Franse inval

Bij de inval van de Franse legers in 1793 werd de Grebbelinie voor de derde keer van verbeteringen voorzien. De verdediging van de keerkades wordt nog eens aangepakt; rechte delen kregen een hoekige vorm. De keerkades werden bij de aansluitingen met de keerkades verstrekt met posten. Bij Lambalgen werd er extra zorg aan besteed. Dit was al vanaf het begin een moeilijk verdedigbare positie in de linie vanwege de hoge gronden. Verder werd er bij de Roffelaar al een voorpost aangelegd op de keerkade. De linie moest worden voorzien van 119 kanonnen.

Behalve dat deze vuurmonden niet arriveerden, mislukte de inundatie van het oostelijk gelegen gebied; de waterstand van de Rijn was te laag. Dankzij de hardnekkige verdediging van het strategisch gelegen Willemstad en een naderend Oostenrijks leger verlieten de Franse legers ons land, zonder de kwetsbare Vallei te bedreigen. In de herfst van 1794 keerden de Fransen echter terug en bezetten ’s Hertogenbosch. De Grebbelinie werd wederom in staat van verdediging gebracht en dit maal met meer succes. De 119 kanonnen werden opgesteld gebracht en er arriveren nog 100 stukken, afkomstig uit de Betuwe. Tevens slaagde men er in om het voorterrein te inunderen. Hulplegers werden verwacht uit Engeland, Pruisen en Oostenrijk. Zo streek het Britse 8e regiment Dragonders neer in de Grebbelinie. De Engelse en Ierse soldaten bivakkeerden in loodsen op de terrepleinen van de forten bij o.a. Veenendaal en Renswoude. De plaatselijke bevolking maakt eigenlijk voor de eerste maal kennis met het ruwe en luidruchtige soldatenvolk, dat vooral opvalt door “onbegrijpelijke hoeveelheden alcohol” te verzwelgen. De Britten ‘mengden zich’ met de bevolking, lieten hun kinderen dopen en twee soldaten trouwden in de hervormde kerk van Renswoude.

Achter de inundaties voelde iedereen zich dan ook veilig, tot het water in de strenge winter van 1794 op 1795 bevroor. Toen de belangrijkste afwerende kracht van de Grebbelinie verloren was gegaan, begrepen de soldaten dat het nu op hen aankwam. Ze verlieten spoorslags alle stellingen en zo viel de linie met 200 niet-vernagelde kanonnen in handen van de vijand, zonder dat er een schot was gelost. Daarop bezette het Franse leger de verlaten schansen om zich voor te bereiden op een Britse tegenaanval, die overigens uitbleef. De buitenlandse hulplegers poetsten de plaat, zodat ons eigen zwakke leger het alleen moest opknappen. Omdat onze stadhouderlijke familie sinds 18 januari tevens de wijk had genomen naar Engeland was er van enige tegenstand eigenlijk geen sprake meer en konden de patriotten juichen en dansen rond de vrijheidbomen, omdat men was verlost van de adel.

Tijdens de Franse bezetting

In de Franse periode werd de vierde ‘bouwfase’ aan de Grebbe gerealiseerd. De plannen waren allemaal van Nederlandse hand en lagen in veel gevallen al jaren op de plank. In 1799 werden voorposten op de komkeringen aangelegd. Op de Coelhorsterkade sloot een klein hoornwerk de toegang af. Verder nog de Engelaar op de nieuwe Groeperkade en de Asschat op de Asschatterkade. Ook de zwakke plekken ten noorden van Amersfoort werden aangepakt. Het Werk aan de Glashut moest de korte Glashutterkade gaan verdedigen en het Werk bij Krachtwijk bestreek de Vuijdijk. Twee extra batterijen bij Spakenburg versterkten de meest noordelijke toegang door de linie.

Om de Emminkhuizerberg en de Juffersluis in de Slaperdijk te verdedigen, werd de Linie van Juffrouwwijk aangelegd. De redoute en de lunet bij de Daatselaar werden geslecht. In plaats daarvan kwam er een fort, dat de kop van de Slaperdijk en de sluis in de Lunterse Beek moest beschermen: het Werk aan de Daatselaar. Tenslotte werd de Grebbelinie geprolongeerd in de Betuwe met een linie tussen ‘De Spees’ bij Kesteren en een hoornwerk bij Ochten. Met de versterking van de Grebbelinie hoopten de Fransen een Pruisische aanval het hoofd te kunnen bieden, mochten de Franse veldtochten onvoorspoedig verlopen. Volgens een studie uit 1806 moest de bezetting uit het volgende bestaan; 397 kanonnen, 25.000 palissaden, 18.610 man infanterie, 440 man cavalerie, 830 man artillerie en 11 ingenieurs.

Het stellen van de inundaties slaagde echter niet toen de beslissende slag met de Pruisen aanstaande was. Volgens metingen stond het water gemiddeld genomen dan ook slechts 83 dagen per jaar hoog genoeg om de onderwaterzettingen te realiseren. Bovendien duurde het dan nog 25 dagen voor het water in de eerste kom hoog genoeg stond, om het te laten doorstromen naar de andere kommen. De door de Fransen gewonnen slag bij Jena bracht opluchting. Het oostelijk gevaar was geweken en de inundaties waren niet meer nodig.

Voorpost van de Hollandse Waterlinie

Tijdens de regeerperiode van Willem III werd de Grebbelinie voor de 5e keer aangepast. Er waren spanningen in Europa, die zouden uitmonden in de Frans-Duitse oorlog en ons land in 1870 tot het afkondigen van de mobilisatie dwong. Vanaf 1860 groeide het aantal dammen en sluizen in de linie, om inundaties gemakkelijker te verwezenlijken. In 1866 wordt het bij Woudenberg, Amersfoort en Veenendaal plaatselijk mogelijk om inundaties achter de liniedijk te stellen. De wateraanvoer wordt verbeterd en vijf sluizen worden vernieuwd. De kosten bedragen f. 107.000.- Een belangrijk element in de verbetering van de inundatiemogelijkheden was de aanleg van het omleidingkanaal bij Veenendaal in 1866.

De bezetting van de Grebbelinie moest volgens plannen bestaan uit: 2 bataljons(ca. 2000 man) in de Eemstreek, een brigade bij Amersfoort(ca. 600 man), een halve brigade van de Grebbe tot de Roode Haan en 4000 man voor de werken aan de Rijn, de spoorweg, de Arnhemse straatweg en de liniewal. Gedurende de mobilisatie bleek de beperkte bruikbaarheid van de linie. De vestingwerken waren slecht onderhouden en er was een gebrek aan bomvrije onderkomens en kazematten. Voorts schortte het aan modern geschut. In 1874 kreeg de Grebbelinie officieel de functie van voorpostenlijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie toebedeeld. Tot de eerste Wereldoorlog werden er geen belangrijke verbeteringen meer aangebracht.

Valleistelling

Loopgraaf LambalgenTerwijl de vestingbouwers in de Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam een wanhopige wedloop met de wapenindustrie aangingen, zag men de Grebbelinie steeds meer als pure inundatiestelling. De linie degradeerde tot vestingwerk 3e klasse tot het in 1910 geheel werd gedeclasseerd. De mobilisatie in de Eerste Wereldoorlog(1914-1918) ging dan ook grotendeels aan de Vallei voorbij. De oorlog zou wel zijn invloed hebben op de toekomst van de stelling. Het bracht nieuwe, verschrikkelijke wapens, zoals het strijdgas, zodat forten en kazematten voortaan van filterinstallaties moesten worden voorzien. Grote manschappenverblijven hadden afgedaan. Vanwege de invoering van tanks waren er diepe tankgrachten nodig om de verdedigingswerken. Vliegtuigen maakten luchtafweer noodzakelijk. Kleine wapenopstellingen en loopgravengordels bleken wél een effectieve verdedigingsvorm om vijandelijke troepen tot staan te brengen. In 1926 werd een groot deel van de Grebbelinie opgeheven als duurzaam vestingwerk. Desondanks besloot men in 1939 de linie weer in staat van verdediging te brengen. De Hollandse Waterlinie moest de hoofdverdediging vormen en de Grebbelinie kreeg onder de naam ‘Valleistelling’ haar oude inundatie en voorpostenfunctie weer terug. Op het laatste moment besloot men toch om de hardnekkige verdediging in de Grebbelinie te voeren en werd er aan de Hollandse Waterlinie niet veel meer gedaan. Hierover meer in “Mobilisatie 1939/1940” en “Meidagen 1940”. De Duitse bezetter voegde nog een aantal vestingwerken aan ons grondgebied toe. In het verlengde van de Westwall lieten ze de Pantherstellung aanleggen, die grotendeels het traject van de Grebbelinie volgde.

Groen monument

Na de Tweede Wereldoorlog, in 1951, werden de laatste delen van de Grebbelinie opgeheven als vestingwerk. De ontwikkelingen in oorlogsvoering na deze oorlog leek de bouw van verdedigingswerken minder zinvol te maken. De genie onderhield de werken zolang ze in gebruik waren bij het leger, later nam de Dienst der Domeinen het over. In 1976 werd de Grebbelinie natuurreservaat en werd zo eigendom van het ministerie van cultuur. Staatsbosbeheer voert sindsdien het beheer over de meeste terreinen. Andere beheerders zijn Natuurmonumenten en het Utrechts Landschap. Het Werk aan de Glashut en de Coelhorsterkade zijn al sinds de 19e eeuw in particuliere handen.

In 2004 droeg de Stichting Grebbelinie de werken voor als Rijksmonument, een status die april 2011 formeel werd toegekend en bekrachtigd met de handtekening van de staatssecretaris. De provincie Utrecht werkte vanaf 2006 met tal van betrokken organisaties aan het opnieuw beleefbaar maken van de vergeten linie. Het Grebbelinie Bezoekerscentrum in Renswoude werd in deze periode gebouwd op het herstelde Fort aan de Buursteeg. Dat fungeert sindsdien als kennispunt en startpunt om de linie te ontdekken.