Verslag 2-II-11. R.I. 4 maart-14 mei 1940 Heer C.L.F. Bredemeijer

Over het 8e Regiment Infanterie op de Grebbeberg is natuurlijk veel geschreven. Minder bekend zijn de verrichtingen van andere eenheden, die ter versterking naar dit front geroepen werden. In dit artikel aandacht voor de 2e sectie van 2-II-11 R.I. Over een oorlog die niet voor alle betrokkenen na 5 dagen afgelopen was.

Op 10 mei 2002 ontmoet ik de heer C.L.F. Bredemeijer in Ridderkerk. Reservesergeant van de 2e sectie. Ernstig gewond geraakt tijdens de gevechten op de Grebbeberg, 62 jaar geleden. Op 12 mei getroffen door kogels én verraad. Overgebracht naar het O.L.V.Gasthuis in Amsterdam, waar hij vier maanden verpleegd werd. Getrouwd met het meisje dat hem trouw bezocht. Inmiddels was op initiatief van de toenmalige Ritmeester C.F. Pahud de Mortanges het herstellingsoord “Kareol”, voor gewonde militairen te Aerdenhout opgericht. Na langdurige behandeling aldaar toch wonderlijk hersteld en teruggekeerd in de maatschappij, zij het gehandicapt. Sprekend over de meidagen, alsof het gisteren was.

Vanwege plannen voor een officiersopleiding diende de heer C.L.F. Bredemeijer niet bij het ‘Rotterdamse’ 22e Regiment, maar kwam terecht bij depottroepen. Op de foto links marcheert hij voorbij Z.K.H. Prins Bernard, die de voorbereidingen van het Nederlandse leger nauwlettend gade slaat. De acute dreiging van oorlog doorkruiste alle persoonlijke en militaire plannen van deze eenheid. Gedetacheerd op 4 maart 1940 gingen de soldaten van Medemblik naar Leersum, om dienst te doen als reservetroepen achter de Grebbelinie. Tijdens de meidagen werd de 2 e sectie van 2-II-11 R.I. overgeplaatst naar de Grebbeberg, waar ze te maken zou krijgen met de verschrikkingen van oorlog.

Reserve-Eerste-Luitenant L.P.R. Haring schrijft er december 1940 het volgende over: “De gehele 2 e Compagnie staat aangetreden op de appélplaats, voor de barakken te Leersum, om te luisteren naar wat de C.C., Kapitein Heinsma te zeggen heeft. (…) En midden in deze beraadslaging verschijnt plotseling een soldaat van de 1 e Compagnie: Kapitein, houd maar op, alle verloven zijn ingetrokken. Over een half uur weder uitzending.” Woensdag en donderdag worden merkwaardig genoeg besteed aan lange en zware marsen over de Amerongse Berg naar de stelling. ” ‘k Ben ’s avonds werkelijk moe, zo veldtenue met rol, 2 dagen 25 kilometer, 4 maal de helling en dan lagen de uiterste punten van onze loopgraven nog 1750 m van elkaar.”

Elfde Regiment

Vrijdag 10 mei. Res. Luitenant Haring schrijft: “Vrijdagnacht 3 uur wordt er gebeld. Wat is dat nu. Bellen? Midden in de nacht. Naar beneden en daar staat een bleke ordonnans: Luit, alarm 3″ Tien minuten later krijgt men de melding ‘alarm 4′, wat inhoud dat iedereen in de stelling wordt verwacht. De eerste taak op deze lentemorgen is het bezetten van een evacuatielijn, zo’n 5 kilometer ten oosten van de Grebbelinie. Via de Middelweg marcheert de groep over de grote weg naar Amerongen, naar Elst, Veenendaal, De Klomp. Na iedere 50 minuten lopen volgen er 10 minuten rust. Tussen Elst en Veenendaal verschijnen autobussen, die de laatste 20 km voor hun rekening nemen. ” Nu gaat het vlugger, Veenendaal door, de stellingen voorbij, langs de voorposten. Achter ons worden de asperges in de grote weg Utrecht-Ede gesloten.” Op de plaats van bestemming moeten de soldaten voorkomen, dat vluchtende burgers zich ophouden tussen de stellingen. Landmijnen worden gelegd. Een probleem vormen de arbeiders van de kunstzijdefabriek in Ede, die willen terugkeren naar hun huizen in Veenendaal. Ze mogen er niet door, maar moeten wél met hun gezin evacueren… De radio meldt dat de Duitsers nog voor de IJssel staan, maar een man uit Ede vertelde bij de versperring, dat ze al in Ede zijn! ’s Middags zit de taak er op en verzamelt men in Veenendaal. “Zo zien we Veenendaal evacueren. Triest gezicht, maar het gaat ordelijk. Arme mensen, die alles moeten verlaten. Op verschillende plaatsen branden al huizen, die weg moeten voor het schootsveld.”

De keukenwagen arriveert met koffie. Het is al avond en auto’s brengen de soldaten terug naar Leersum. Onderweg komen ze een eindeloze stoet burgers tegen met koffers en tassen. Terug in Leersum komt er nog weinig van slapen. Die nacht heeft de Compagnie parachutewacht bij Overberg. 2-II-11 R.I. kreeg haar opstelling bij Ginkel(zie kaartschets uit 1940) Op fietsen en motoren rijdt men in het donker naar een grote boerderij, waar de soldaten even kunnen slapen in het hooi tot 3.30 u. Lichte mitrailleurs worden opgesteld tegen luchtdoelen, posten worden uitgezet. Een half uur later volgt de vuurdoop, als overvliegende vliegtuigen het vuur van de mitrailleurs beantwoorden met lichtspoormunitie. Afgezien van een kippenhok wordt niets geraakt en de volgende morgen ontbijt men met een eitje erbij. ’s Middags krijgt men orders terug te keren naar Leersum. Na een aantal uren rust, moet er worden afgemarcheerd naar de kinderkolonie Royenstein, een afstand van zo’n 10 kilometer. Men treft er de rest van het bataljon. Ter plekke worden patrouilles uitgezonden en blijft men buiten slapen. De volgende dag, 12 mei moet het bataljon naar het Landgoed Prattenburg. In tegenstelling tot de rest van het bataljon zijn er geen auto’s, motoren of fietsen voor de 2 e sectie. Lopend bereikt men het doel, na onderweg bij het Egelmeer enige versterking te hebben gekregen van enkele onderofficieren en een tiental soldaten. Voor het eerst zien ze Nederlandse vliegtuigen overkomen. Er komen een aantal granaten over, die geen doel treffen.

Dan wordt in oostelijke richting over de Veenendaalseweg richting Rhenen gemarcheerd. Ze passeren stellingen van 4 M.C. en 2-II-19 R.I. , worden door mijnenvelden geleid en naar de opstellingsplaats gedirigeerd. Het is zondagavond, 12 mei. Ondanks dat de soldaten de laatste dagen meer dan 120 km hebben gelopen, kapotte voeten hebben en niet meer dan 8 uur slaap hebben gehad, gaan ze onmiddellijk loopgraven maken. De 2e sectie wordt wél aangewezen als reserve. Het terrein blijkt heel slecht gekozen; een zeer beperkt schootsveld, 75 cm koren, links en rechts geen verband met andere secties. Nog voor er overleg met de officieren ter plaatse kan zijn, fluiten de Duitse kogels al over de schuttersputten. Dan slaan er granaten in, die van Nederlandse kant lijken te komen. Niet veel later slaan er weer kogels in van Nederlandse zijde en beseft iedereen, dat ze in het Nederlandse afsluitingsvuur liggen!

 

de heer BredemeijerDe sectie trekt zich daarop terug door het onbekende terrein en gaat de spoorbaan over. Iets verder stuiten ze op een prikkeldraadversperring. Langs het prikkeldraad bewegend ontdekt reservesergeant Bredemeijer een opening. Snel stappen ze in de holle weg. De res. Luitenant vertrouwt het niet en begint luid (Nederlands) te praten. Maar het is al te laat. Een Nederlandse mitrailleur opent het vuur en twee mannen vallen gewond neer, waaronder de heer Bredemeijer: ” Zes kogels raakten me, vooral mijn benen. Ik lag de hele nacht in de loopgraaf en verloor veel bloed. De kogels gloeiden. Als de Duitsers me gevonden hadden, waren mijn benen geamputeerd en had ik het niet gered. Pas de volgende dag konden een paar hospitaalsoldaten me wegdragen. Tijdens dit vervoer draaide een Duits vliegtuig onze kant op. De soldaten die me vervoerden, lieten me vallen en doken naar de berm. Dat het vliegtuig ons in deze positie niet beschoot, staat me nog altijd bij. Veel later kon ik vervoerd worden naar een hospitaal. Mijn toestand was zeer kritiek, sprak met een veldprediker en hield rekening met het ergste…”

Na dit tragische incident beweegt men zich in het donker naar een stelsel van loopgraven. Met 80 man en 7 mitrailleurs verdeelt de groep zich over 3 sectiesteunpunten van de ontvangende Compagnie. Het weinige aan voedsel dat er nog is, wordt verdeeld. Uit de loopgraaf is de opmars van de Duitse aanvaller goed te volgen. Granaten slaan rondom in. Op enige afstand worden Duitsers waargenomen, die zich met ladders voortbewegen en in de bomen klimmen. Als het eerste licht van de 13 e mei doorbreekt, is er bijna geen munitie meer. Er is nog steeds niets te eten. Voortdurend treffen kogels de borstwering, maar niemand wordt geraakt. ’s Middags werpen Stuka’s bommen af, die echter allen naast de loopgraven vallen. Duitse infanterie rukt op. En dan blijkt ineens, dat de steunpunten aan weerszijden onbezet zijn…

Het bevel tot terugtocht volgt. Men raakt in het bos de weg kwijt, maar vervolgt na enige aanwijzingen de weg naar Leersum, waar het oude regimentsbureau leeg blijkt. Het 11e R.I. is vertrokken naar Wijk bij Duurstede. In de nacht van maandag op dinsdag trekt men in de mist naar Utrecht en passeert de groep de eerste asperges van de Hollandse Waterlinie. Res-Luitenant L.P.R. Haring: “Moet hier niet ergens de Hollandse Waterlinie liggen? Maar ook reeds onderweg bemerkte ik nergens iets van water.” Na eindelijk een keukenwagen bezocht te hebben, gaat men tenslotte naar Jutphaas, waar de mannen het bericht van de capitulatie horen.

Voor veel soldaten betekent dit het einde van de oorlog en een spoedig weerzien met de mensen, die op hun terugkomst hebben gewacht. Niet iedereen zal echter terugkeren, waaronder de 2e Luitenant Koehorst van 2-II-11 RI, die sneuvelde 13 mei, ongeveer half twee ’s nachts, bij het volvoeren van een bijzondere opdracht. Ook hij ligt op het Grebbe-kerkhof. Voor gewonden waren deze 5 dagen slechts het begin van een periode van operaties, tegenslag en dan weer herstel. Meer dan 2700 Nederlandse soldaten raakten in deze korte, maar zeer hevige oorlog ernstig gewond. 850 daarvan bleven invalide. Ook zij verdienen respect voor de wijze waarop ze hun leven waagden voor onze vrijheid.

Met dank aan de heer C.L.F. Bredemeijer, die tevens materiaal ter beschikking stelde.