Toen het Duitse leger op 10 mei 1940 Nederland binnenviel, kon het Nederlandse leger geen gebruik maken van tanks. Er waren weliswaar 110 lichte en 35 middelzware tanks besteld, maar deze zouden niet op tijd worden afgeleverd. Toch beschikte Nederland over één heuse tank, die in 1939 regelmatig het nieuws had gehaald.

De tank was na de Eerste Wereldoorlog aangeschaft om proeven te doen in het Nederlandse poldergebied. Men kwam al snel tot de conclusie dat het gebruik van deze zware gevechtswagens niet paste in het drassige Hollandse terrein, dat doorstoken was met sloten en kanalen. Om met het aangeschafte exemplaar toch een beetje uit de weg te kunnen, experimenteerde men met manieren om slootjes over te steken. Toen Nederland overging tot de eerste inundatie in de Grebbelinie, was dit een uitgelezen mogelijkheid om deze hindernis met zwaar materiaal op haar kracht te testen. De plaats van handeling was de proefinundatie bij Asschat, waar vanaf september 1939 een deel van de 5e kom onder water stond. Tevreden zag de legerleiding dat de inundatie inderdaad een geduchte hindernis vormde.

Proef bij Asschat

In oktober 1939 lieten Kamerleden weten hoe goed het zou zijn als de bevolking ook zou zien dat Nederland zich achter het water geen zorgen hoefde te maken. “Want de indruk die men krijgen moet is deze, dat de vijand door zulk een inundatie niet kan doorkomen. Het is één pappige, weke brei waarin vooral alles wat zwaar is wegzinkt en blijft steken.” Aan deze wens werd gehoor gegeven; voor de pers maakte fraaie plaatjes van een stuk 7 veld dat met zes paarden het geïnundeerd gebied inreed. Spoedig moest men rechtsomkeer maken. Het vóértuig wat de ondoordringbaarheid het best kon aantonen, was de enige tank die Nederland rijk was. De vechtwagen kwam inderdaad niet ver en begon al snel schuin weg te zakken in de modder. Het kostte de grootste moeite om het gevaarte weer op de kant te krijgen. Ook van dat spektakel werden foto’s gemaakt, die naar de verschillende dagbladen werden verstuurd. Vanaf november kon iedereen lezen en zien dat een aanval met tanks door een inundatie niet tot de mogelijkheden behoorde.

De tank die de Nederlandse zorgen op deze bijzondere manier moest wegnemen was van het type Renault FT-17. Hij was bedoeld voor twee manschappen; een bestuurder en een kanonnier, die achter elkaar in het voertuig zaten. In tegenstelling tot de allereerste tanks was de FT-17 voorzien van een koepel, zodat het schootsveld van het 37 mm kanon niet werd beperkt. De tank onderscheidt zich van de hoge pantserwagens door de rupsbanden. Daardoor werd het voertuig minder kwetsbaar. Toch zal men zich allerminst veilig hebben gevoeld met de bepantsering van 16 mm. De tank met een gewicht van 6,6 ton bewoog zich zeer traag over het slagveld en zelfs op de weg haalde hij nog geen 8 kilometer per uur. Na de proeven bij Asschat werd de tank naar de Ripperdakazerne (cavalerie) in Haarlem gebracht, waar hij geplaatst werd bij het hek. De Renault 4 cilinder benzinemotor werd uit de tank gehaald. De Nederlandse FT-17 had zijn werk gedaan en werd niet meer ingezet tijdens de meidagen ’40.