November 1939. De Tweede Wereldoorlog is twee maanden oud. Buitenlands nieuws beheerst de voorpagina’s van de kranten. Zeven november doen de Nederlandse Koningin Wilhelmina en de Belgische Koning Leopold nog een bemiddelingspoging om het oorlogstij te keren, maar Hitler, Engeland en Frankrijk wijzen het voorstel af. Op 8 november ontploft een bom in München, kort nadat Hitler het gebouw had verlaten. Negen november vind het Venlo-incident plaats, waarbij een Nederlandse en twee Engelse agenten van de geheime dienst in een val liepen van de Duitse Gestapo. Op tien november is een Woudenbergse voorpost even landelijk nieuws. Even maar, want er gebeuren regelmatig ongelukken onder de 300.000 burgers in uniform.

10 november 1939

Zo kopt een krant een dag later: ‘TWEE VREESELIJKE ONTPLOFFINGEN’, want in Bellingwolde kost een explosie tevens het leven van een militair en een burger. Bij Woudenberg vinden drie timmerlieden en een zuivelhandelaar de dood door een tragisch ongeval ten noorden van de Roffelaar. Ze dragen alle vier het uniform van het Nederlandse leger en worden met militaire eer begraven.

In 1991 wordt, door een initiatief van de heer Lagerweij uit Scherpenzeel, de geschiedenis weer nieuw leven ingeblazen. Een gedegen historisch onderzoek wordt afgesloten met een bijeenkomst op de plaats van het drama. Via een schouwpad begeven de genodigden zich naar een eenvoudig kruis, waar men een krans legt.

Inmiddels is het schouwpad weer dichtgegroeid en is het kruis verdwenen. Toch is deze gebeurtenis verweven met de geschiedenis van de Roffelaar en noemt men de plaats in de streek nog altijd ‘het mijnenveld’. A. Bakker, T. de Goede, J.J. Herst en H. de Jong kwamen niet meer thuis, omdat ze van huis waren gegaan voor het landsbelang. Ze verdienen het daarom dat het verhaal levend blijft.

Wie in de winter langs de Roffelaar rijdt, kan zich wel een voorstelling maken van de inundatie van 1939 en de drassigheid waaraan de Grebbelinie haar functie ontleent. Aan weerszijden van de kade bedekte een laag water het weiland, terwijl er kleine stukjes hoger gelegen land droog blijven. Toen het 21e Regiment Infanterie haar stellingen innam rond de Roffelaarskade ontdekte men dat de inundatie niet de gehele omgeving onder water zette. De legerleiding besloot deze accessen onbegaanbaar te maken met mijnenvelden. Dit tamelijk specialistische werk moest worden uitgevoerd door dienstplichtige militairen van de 8e Compagnie Pioniers. Deze soldaten hadden korte tijd ervoor enkele exemplaren ontvangen van “De Handleiding voor het gebruik van landmijnen”. Op de avond van de 9e november werd een groep van 30 mannen geselecteerd en de werkwijze besproken. De rest van de avond besteedde men aan het bestuderen van de handleiding.

Omdat de legerleiding het gevaar van het karwei onderkende, gingen alle officieren met de soldaten mee. In het veld gaven de luitenants nog eenmaal theorieles, waarna het mijnenleggen begon. Er moesten maar liefst 250 exemplaren worden gelegd, voorzien van buizen met een veiligheidspin. De eerste mijnen werden door de luitenants aangebracht, waarna het werk werd overgenomen door de soldaten onder toezicht van de officieren. De springladingen werden twee aan twee gekoppeld en gemaskeerd volgens de voorschriften. Op deze manier was de effectiviteit het grootst: niet alleen de mijnen, maar ook het betreden van de balk zou de springlading tot ontploffing brengen. Bovendien zou de tweede, gekoppelde mijn springen. In de loop van de morgen vormde het mijnenveld zich in het weiland; dubbele rijen met een onderlinge afstand van 10 tot 25 meter. Alles leek goed te gaan tot het fatale moment.

Afstand tussen de mijnen

Een groepje van 5 militairen was in een hoek van het veld bezig met de werkzaamheden, toen een pionier even wegliep om wat aan een andere groep te vragen. Een tweede pionier verbleef op enige meters afstand van twee werkende soldaten en de sergeant, toen een van hen uitgleed op de gladde ondergrond. De uit het evenwicht gebrachte militair struikelde over de zojuist gelegde landmijn. Arbeiders verderop hoorden een doffe knal en zagen toen een vuurstraal die hoger was dan de bomen van het omringende bos. Toegesnelde hulp baatte niet meer. De sergeant en de twee soldaten waren op slag dood. De vierde militair overleed enkele minuten later. Alleen de vijfde soldaat bij de andere groep overleefde de ontploffing.

Het ongeluk veroorzaakte bij de overige arbeiders grote ontzetting en de werkzaamheden werden voorlopig gestaakt. Half twee brachten militaire ziekenauto’s de slachtoffers naar Amersfoort. Het mijnenveld bleef uiterst gevaarlijk. Dezelfde dag nog, ontplofte een mijn, toen een landbouwer langs het weiland reed met paard en wagen. Het paard werd hierbij gedood, terwijl de man van de kar werd geslingerd. Offers werden niet alleen gebracht tijdens de meidagen, maar ook daarvoor en ver daarna…

Bronnen. Voorschrift Inrichten Stellingen deel VIII; hindernissen(1933), mondelinge en schriftelijke informatie van de hr. Lagerweij. Uittreksels uit de registratieve gegevens van Koninklijke Landmacht(1924-1939), verslag van de commandant 8 e Compagnie Pioniers(dec. 1939), U 48; Mobilisatie en Oorlogservaringen der voorposten 21 R.I. 1939-1940 D.D.P. Honijk(1943).